De vrijwillige brandweer in Gilze en Rijen bestaat 225 jaar. Al ruim twee eeuwen mogen we ons gelukkig prijzen met inwoners die zich in tijden van nood voor ons inzetten. Bij kleine en bij grote rampen. Een schoorsteenbrand, een verkeersongeluk, een lekkende tank op de A58 of op - God verhoede - het spoor. Omgewaaide bomen, een ondergelopen tunnel, een angstige poes in een boom, altijd zijn er de brandweermensen die ons te hulp schieten. Intussen lijken de uitdagingen waar zij voor staan alleen maar groter te worden. Want hoeveel bosbranden, overstromingen en stormen kwamen er afgelopen zomer wereldwijd niet voorbij? En die worden er met de huidige klimaatontwikkelingen vast niet minder op. Meer dan ooit hebben we onze brandweermensen nodig. Maar eeuwen geleden waren ze ook al onmisbaar.
Tekstredactie: Mariëlle van Hezewijk Fotoredactie: Kees van der Heijden
Een brand liep vroeger gemakkelijk uit op een catastrofe. Blussen was heel moeilijk, want de huizen en schuren in de dorpen stonden vrij dicht op elkaar. Daarbij waren ze vaak gemaakt van gevlochten takken met leem en hadden ze een rieten of strooien dak. Kaarsen of olielampen als verlichting hielpen ook niet mee. Bovendien waren de blusmethodes nog erg primitief. Was er brand dan luidden de kerkklokken om de inwoners te waarschuwen en op te roepen om te komen helpen. En dat betekende uit een put of sloot emmers met bluswater vullen en die aan elkaar doorgeven. Meestal kwam het er op neer dat de toegesnelde buren probeerden zoveel mogelijk van de inboedel te redden en te zorgen dat het vuur niet oversloeg.
Catastrofaal
Een heftige brand in 1336 bijvoorbeeld was zo catastrofaal dat ‘het dorp Ghilse was verbornt’ en het dorp vrijgesteld werd van belastingen. In 1672 kregen de inwoners van Rijen bezoek van vijandelijke Franse troepen die hen bedreigden en branden stichtten; zes woningen werden door het vuur verwoest. In 1762 legde een brandstichter ‘s nachts heel het centrum van Gilze in de as. Vijfentwintig huizen, negen schuren en een brouwerij gingen in vlammen op. En ook de schuurkerk ging verloren. De dader, waarschijnlijk dakdekker Adam Schellekens, wist te ontkomen.
Klepperman
In de achttiende eeuw zorgden de schepenen (lokale bestuurders) voor brandpreventie in de dorpen. Onder andere door brandwachten aan te stellen. Die probeerden verspreiding van het vuur te voorkomen door met brandhaken de dakbedekking van woning of boerderij af te halen. Ze gebruikten leren brandladders en leren emmers die met traan waterdicht waren gemaakt. Al dit materiaal lag opgeslagen in de kerktorens.
Onder het motto ‘voorkomen is beter dan genezen’ verboden de schepenen in 1723 pijproken in de open lucht. Want waaide er een vonk uit een pijp en kwam die op een strooien dak terecht, dan kon dat een grote brand veroorzaken. Zo’n dertig jaar later, in 1754, verscheen het ‘Reglement tot weeringh en stuitingh van brandt in Gilze en Rijen’ over het bouwen en vegen van schoorstenen en werken bij lamplicht en vuur.
In Gilze kwam een klepperman die brandstichting moest voorkomen. ’s Nachts hield hij toezicht en sloeg bij onraad alarm. Tijdens zijn nachtelijke rondes ratelde hij met zijn houten klepper om te laten horen dat hij er was. In 1769 besloten de bestuurders om op de Heuvel en de Tip “twee paelen met bordekens te laeten maeken int wit”. In zwarte letters was te lezen dat niemand in het dorp op straat mocht roken op straffe van een geldboete van drie gulden.
Spuithuisjes
Precies 225 jaar geleden, in 1798, werden de eerste twee brandspuiten aangeschaft; één voor Gilze en één voor Rijen. Ze kostten respectievelijk 425 en 330 gulden. Omdat er toen ook vaste mensen moesten zijn om die spuiten te bedienen, kun je vanaf dat moment van een brandweer spreken. De kerktoren bleek als opslagplaats van dit materiaal niet handig. Om uitrukken makkelijker te maken, kwamen er in 1802 in beide dorpen zogenaamde spuithuisjes, de voorlopers van de brandweerkazernes. Brandspuiten en ander materieel werden erin opgeborgen, inclusief de nieuwgemaakte wagen voor het vervoer.
Een jaar later wees het gemeentebestuur 24 brandmeesters aan, twaalf voor Gilze en twaalf voor Rijen. De brandmeester die als eerste met een ton water bij een brand arriveerde, kreeg vijf gulden. Degene die het eerste met vier paarden bij het brandspuithuisje was, beurde een ducaat (5,50 gulden). Wie niet op kwam dagen kreeg een boete van vijf gulden.
Waar de brandweerlieden indertijd mee werkten? Om de liefhebbers een idee te geven, anno 1827 hadden ze in Gilze een zuigpomp gemonteerd op een platte wagen getrokken door paarden; een perspomp; twee koperen leuten (mondstukken voor op een brandspuit); 50 ellen (35 meter) leren slangen; 300 ellen (ruim 200 meter) linnen slangen; 38 leren brandemmers; vier lantaarns; enkele brandhaken; een zak met koperen schroeven en ander materiaal om storingen te verhelpen.
Pas veel later, in 1885, werden er voor Molenschot zes brandmeesters benoemd. En die moesten het met een oude brandspuit, een afleggertje van Gilze of Rijen doen. In 1936 zou Molenschot een brandspuithuisje krijgen dat tot in de jaren zestig dienst deed. Hulten heeft onder druk van de Duitse bezetter in 1940 ook nog even een brandweerkorps gehad. Een dik jaar later werd dat samen met het korps Molenschot weer opgeheven. Het materieel moesten ze in Gilze en in Rijen inleveren. In 1949 zou Molenschot opnieuw een korps met acht brandweerlieden krijgen.
Oude bellenwagen
In het begin van de twintigste eeuw kwam er meer aandacht voor vakkundige begeleiding, oefening, taakverdeling en beschermende kleding. Ook werd het materiaal langzamerhand uitgebreid. Een grote vooruitgang was de aanleg van het waterleidingnet in 1932 in Rijen en in Gilze; de brandweer kon daar voortaan brandkranen op aansluiten. Twee brandslangwagentjes achter de fiets maakten na de bevrijding plaats voor een oude bellenwagen uit een legerdump (Gilze) en een oude Magirus met kettingaandrijving (Rijen), die al sinds 1920 in Tilburg dienst had gedaan. Spuithuisjes werden in de loop van de tijd brandweerkazernes, de natte zakdoek voor neus en mond maakte plaats voor persluchtapparatuur en de walkie-talkies en mobilofoons deden hun intrede. En waar brandweer twee eeuwen lang synoniem was aan mannen, kon het korps Rijen in 1990 de eerste vrouw, Coby van Haeften, welkom heten.
Brandweerrel
Commotie was er in 1953 nog even rond het raadsbesluit om twee broodnodige brandweerwagens aan te schaffen. De korpsen was niet om advies gevraagd en bovendien werden die wagens ook nog eens buiten de gemeente opgebouwd. Omdat het college niets met hun protest deed, boden alle brandweerlieden hun ontslag aan. Pas na inschakeling van de commissaris van de Koningin trokken ze hun ontslagaanvraag in. Uiteindelijk bestelde de gemeente in 1954 twee Austin brandweervoertuigen met plaats voor negen brandweermensen en achter de wagen een motorspuit.
In het geheugen gegrift
De brandweerteams kregen in de loop der jaren heel wat kleine, grote en soms spectaculaire calamiteiten te bestrijden. Sommigen staan nog steeds in de dorpsgeheugens gegrift. De grote brand bij schoenfabriek Jagil in Gilze bijvoorbeeld in 1970, schade meer dan twee miljoen gulden. De grote bosbrand langs de spoorlijn in Rijen in 1976, waarbij verschillende bedrijfsbrandweren en korpsen uit omliggende gemeenten te hulp schoten. Zo’n vijftig hectare bos ging in vlammen op. Een tragisch ongeval in 1983 bij de spoorwegovergang in Rijen liet bij de dorpsgemeenschap én bij het brandweerkorps een diepe wond achter; twee negenjarige voetballertjes van RAC kwamen om. De onverklaarbare vuurzee in 1992 bij Restaurant De Lindeboom in Hulten; ook de technische recherche wist de oorzaak van deze brand niet te achterhalen. En de felle brand in 1998 die een groot deel van de St. Jozefschool in Rijen in de as legde. Ook dat had flink wat impact in het dorp.
Samenwerken
Zoals de bosbrand bij Rijen al uitwees, soms kun je het als korps niet alleen af en is samenwerking geboden. Al in 1923 bood Tilburg aan te komen helpen als dat nodig was. En in 1936 legden Gilze en Rijen met tien naburige gemeenten hulpverlening aan elkaar vast. In 1952 werd de regionale brandweer Midden-Brabant in het leven geroepen, een samenwerkingsovereenkomst voor zeventien gemeenten. En in 1997 tekenden burgemeester Aarts en commandant Bos van de vliegbasis een overeenkomst voor gezamenlijk optreden bij calamiteiten op de vliegbasis. In 2003 werd Gilze en Rijen onderdeel van de Veiligheidsregio Midden en West-Brabant, voor samenwerking bij rampenbestrijding en crisisbeheersing.
Voor het korps Molenschot was samenwerking uiteindelijk niet de redding. Kwam er in 1988 nog een nieuwe brandweergarage in het dorp, in 2005 werd het brandweerkorps opgeheven. Er waren te weinig vrijwilligers beschikbaar om een standaardbezetting van zes te garanderen. Uitrukken met maar vier brandweermensen was niet genoeg. Rijen en Gilze bleven binnen de tijdsnormen van uitrukken en zijn sindsdien de aangewezen korpsen.
Nieuwe helden gezocht
‘Met z’n allen’ emmers doorgeven om te blussen, daar redden we het niet meer mee. Goede brandbestrijding is zoveel gecompliceerder geworden en eist zoveel meer van de korpsen aan gespecialiseerde vakkennis en geavanceerd materieel. Daarom werd in 2010 onze lokale brandweerzorg aan de regionale brandweer Midden en West-Brabant overgedragen. Toch weer een ‘met z’n allen’-oplossing, maar dan op grotere schaal met zeventig brandweerposten in totaal. Waarbij nadrukkelijk de lokale component bleef bestaan. Want binnen al die gemeentes zoekt de regionale brandweer altijd nog naar versterking en naar nieuwe parttime helden. ‘Word vrijwilliger bij de brandweer’, luidt de oproep. Misschien eens over nadenken? Naast alle uitdagingen die je gaat beleven, word je in ieder geval deel van een lange en rijke geschiedenis.
Bronnen: www.brandweer.nl/midden-en-west-brabant; www.heemkringmolenheide.nl/tijdmachine-gilze-en-rijen; www.heemkringmolenheide.nl/beeld-en-archiefbank-gilze-rijen ; ‘Uit de brand – 200 jaar brandweerzorg Gilze-Rijen (1798-1998); ThemaMulder ‘Brand en Brandbestrijding’ nr. 69.