Ik zal het maar eerlijk opbiechten. Ik heb niet zo veel met die goede week. Ik zie op tv de verplichte reclames van al die fantastische paasbrunches. De hoofdrolspelers in The Passion zijn niet van het scherm te branden. Intussen lees ik in de interviews met hen waarin ze opbiechten dat ze niet zoveel met dat geloof hebben, maar de liedjes wel lekker vinden. Hier in het dorp hebben we onze eigen Passion, waarin , zo lees ik, veel leden van het Gils cabaret meespelen. Dus op naar de kerk natuurlijk om het lijdensverhaal nog eens verteld te krijgen. Jezus was tenslotte een Palestijn.
Die gang naar de kerk vroeger, daar zat weinig plezier aan in die week. Het was al een vervelende periode, omdat moeder bezig was met de grote schoonmaak en er verder geen vertier was. Het jaarlijks uitstapje naar de stad was al achter de rug, dus voorlopig geen pasteitje meer bij de Hema. Vasten en onthouding. De nieuwe kleren hingen te wachten in de kast. Maar hopen dat het een beetje weer zou zijn met Pasen want ze moesten dan aan en ze waren met oog op de zomer gekocht.
Het jaarlijkse dieptepunt in de kerk was de persoonlijke biecht. Want wat had ik in hemelsnaam als achtjarige voor zonden bedreven? Ik was me van geen kwaad bewust. Maar ja, het Sacrament moest wel plaatsvinden want anders mochten we niet ter communie met Pasen. Ons blanke kinderzieltje was dan te zeer bevlekt.
Dus daar zaten we dan met de halve Heilig Hartschool in de kerkbanken. De meisjes van de Sint Joseph school kwamen op een ander tijdstip. Je mocht immers geen onkuisheid begeren en de week van de lentekriebels lag nog in een verre toekomst verscholen. Dus zelfs die doodzonde konden we niet biechten.
Het leek uren te duren, die wachttijd voor de biechtstoelen in de St. Petrus Bandenkerk. Alle gebrandschilderde ramen waren bekeken en de kruisweg kende ik ook al van buiten. Maar wat had ik afgelopen tijd verkeerd gedaan? Fluisterend zaten we onderling opties uit te wisselen, maar al snel kwam de meester of juf met gesis ons het zwijgen opleggen. De pastoor en kapelaans moesten namelijk goed kunnen horen wat er uit de arme kinderzieltjes oprees en God luisterde mee natuurlijk.
Eindelijk mocht ik de biechtstoel betreden. Gordijntje dicht en op de knieƫn voor het gesloten luikje. Een tijdje wachten in het donker totdat het schuifje openging. Vaag was een figuur te zien, die wat Latijn prevelde, waarop ik netjes met amen antwoordde. Vervolgens vertellen hoelang het geleden was. En dan de zonde die bedreven was. De geestelijke zat er klaar voor. Eigenlijk kon ik alleen maar bekennen dat ik een snoepje uit het vastentrommeltje gestolen had. Mijn eigen snoep nota bene, dat in de pot lag tot Pasen. Daarna een oefening van berouw en ik kreeg de absolutie. Ter penitentie nog twee Weesgegroetjes en een Onze Vader.
Met Pasen met een wit zieltje op zijn paasbest naar de communiebank. Daarna aten we ons ziek aan de eieren en de inhoud van het vastentrommeltje. Mijn nieuwe kleren onder de chocolade natuurlijk. Zonde!
Ton de Bruyn